Antwerpen

A Aartselaar (A.): kleiboeren.
Antwerpen (stad) (A.): sinjoren, paggaders, ossenhuiden.
Arendonk (A.): telouwerel'ers (bordenlikkers), tsjoeker, kousenwevers.

B
Balen (A.): messevichters, kerkenkruiers.
Beerse (A.): kleidabbers,kleidabbers Beerze (A.): kccsboeren, brekken (= grote mieren).
Berchem (A.): slijkstampers.
Berendrecht (A.): reigers.
Beveren (A.): puitslagers.
Bonheiden (A.): grote mannen.)
Boom (A.): hondenfrctters.
Bornem (A.): boskrabbers, messenvechters, ratten.
Buizingen (A.): aardslokkers..

C

D
Duffel (A.): strontboeren.

E
Edegem (A.): afrijders, zonneblussers.
Eikevliet (A): grote zwiet.
Eindhout (A.): Enderste tutten
Ekeren (A.): bierpruvers.

F

G
Geel (A.):zotten .

H
Heindonk (A.): doodslagers, hooiboeren, pollepels
Heist-op-den-Berg (A.): achterblijvers, telaatkomers.
Hemiksem (A.): niks bekend.
Herentals (A.): klokkeververs, pee stekers, nestbedervers, toefelaars, melkteilen, papscheten, papklossers, nestzitters.
Herenthout (A.): stoeters.
Hingene (A.): eters.
Hoboken (A.): strontscheppers, beerschippers
Houtvenen (A.): stekkebijters.
Hove ( A.): kccskoppen.
Hulsthout (A.): vichters, torenboeren, stekkebijters.

I

J

K
Kalfort (A.):ajuinen, kalfskoppen.
Kapellen (A): de neus, randgevallen.
Kasterlee (A.): pompoenpapeters.
Kiel (A.): ratten.
Koningshooikt (A.): houtrovers

L
Lier (A.): schapekoppen.
Liezele (A.): pieren.
Lille (A.): krawaten.
Lillo (A.): krabbenvangers.
Lippelo (A.): gedeisterde patatten (= gestampte)
Loenhout (A.): pezeriken.

M
Malle (A.): joden, drijvers
Mariekerke (A.): de heren van Sint Amand, palingvissers.
Massenhoven (A.): vliegenstovers.
Mechelen (A.): maneblussers, zonnevissers.
Meer (A.): klinkers.
Meerhout (A.): katten.
Meerle (A.):pieren.
Merchtem (A.): houten ballekens, theedrinkers, kiekenfretters, steltlopers.
Merksem (A.): stroboeren.
Merksplas (A.): spetsers.
Mortsel (A.): zotten.

N
Nekkerspoel (A.) : mestrapers. br> Nijlen (A.): sparrijders.

O
Oelegem (A.): Oelegemse brakken (= grote mieren).
Oevel: (A.): biechtstoel.
Olen: (A.):de boeren van Olen.
Oorderen (A.): karotenbuter (in verband met de teelt van cichoreiwortels)
Oostmalle (A.): joden.

P
Poppel (A.): krombenders.
Pulderbos (A.): stokslagers
Pulle (A.): heikneuters.
Putte (A.): mattenbreiers, verbrande Puttenaars.
Puurs (A.): kipkapfretters, gordijngluurders.

Q

R
Ramsel (A.): potjesdabbers.
Rumst (A.): Lazaruskens.
Ravels (A.): pieren.
Retie (A.): kortoren, klaplopers, telloorlikkers.
Rijkevorsel (A.): papboeren, kleidabbers, cementzakken.
Ruisbroek (A.): kaballen(oude versleten paarden).
Rumst (A.): Lazaruskens.

S
Schilde (A.): rakkers, rabauwen (vechtersbazen)
Schoten (A.): kaekelaars.
Sint-Amands (A.): kipkap
Sint-Antonius (Brecht) (A.): verkenskoppen, rakkers , houtmaaiers.
Sint-Kattelijne-Waver (A.): (onversaagde Jan) kadodders .
Sint-Lennaarts (A.): kleipikkers.
Sint-Pieters-Leeuw (A.): kersenboeren.
Sint-Pieters-Lille (A.): krawaten,
(L.): kiekeneters, bink
Stabroek (A.): ajuintrappers.

T
Terhagen (A.): potjairkladders.
Terheiden (A.): torenboeren.
Tisselt (A.): lijkenpikkers, raaien
Turnhout (A.): binken, muggenblussers.

U

V
Vlijtingen (A): witte kamezollen.
Vlimmeren (A.): peggers, Stad Worst.
Vorst (A.): pootzakken .
Vosselaar (A.): messenstekers.

W
Weelde (A.): krombenders.
Weert (A.): slijkneuzen, rogstekkers, heksen.
Westerlo (A.): kale heren.
Wiekevorst (A.): kiekenpoten.
Wijnegem (A.): "aambras "-makers (twisters)
Willebroek (A.): waterratten.
Willebroek (klein-) (A.): vaartkapoenen .
Wilrijk (A.): geitekoppen.
Wilmarsdonk (A.): platbuiken.
Wintam(A.): kazakken.

X

Y

Z
Zandhoven (A.): mastentoppen.
Zandvliet (A.): kieviten.
Zoerle-Parwijs (A.): heksen
Zoersel (A.): drijvers of kluppelaren.
Zwijndrecht (A.): machuten.