Kluisberg

(valsmunters van Kluisberg)



In 1148 arriveerden zes ridders, onder leiding van Iwein van Aalst en Daniel van Dendermonde, bij de Kluisberg. Ze hadden de kruistocht van de goede koning Sint-Lodewijk meegemaakt, maar in Damascus was het christelijke leger in de pan gehakt en de zes waren ternauwernood aan de dood ontsnapt. Doodmoe beslisten ze de nacht door te brengen in een open plek, bij een bron, op de flank van de Kluisberg. Maar door de bomen zagen ze, op de totp van de heuvel, een lichtje pinken. Vol verwachting klommen ze erheen en kwamen uit bij een miserabele hut, voorzien van een klokkentorentje waarop een kruis prijkte. Kortom, een kluizenaarshut. Iwein ging aankloppen. "Wie bent u? Wat wilt u?" Vroeg iemand met een gebroken stem. "Kunt u een arme kluizenaar, die niets meer te zien heeft met de wereld, dan niet met rust laten?" "Doe open, heilige man", drong Iwein aan. "We zijn soldaten van Christus, terugkerend van het Heilig Land, waar we de vijanden van ons geloof hebben bestreden. We komen u alleen maar vragen om bij u de nacht door te brengen. Morgenochtend gaan we weer weg." De kluizenaar deed open. Hij was zo te zien een bejaard man, krom van de ouderdom, gekleed met een pij en een kap op zijn onverzorgde hoofd. "Heilige man", zei Iwein, "we hebben honger en dorst. Hebt u toevallig niet een kruik wijn? Kijk, we kunnen u betalen." Hij legde een beurs met geld op de wankele tafel. "Wel, ik zal zien wat ik kan doen", antwoordde de kluizenaar. Hij nam enkele takkenbossen weg van de vloer, opende een luik en verdween erin met de gezwindheid van een jonge kerel. Even later dook hij weer op, met een kruik wijn. "Het is alles wat ik nog heb", zei hij op klagelijke toon. "Drink, heren en morgen zal ik u de weg tonen die u moet volgen." "Drink met ons mee, heilige man," nodigde Iwein hem uit. Maar toen de kluizenaar het luik ging sluiten, goot Iwein vlug een slaapmiddeltje in de beker van de bejaarde man, die hem hogelijk verdacht voorkwam. Het middeltje deed het en toen de kluizenaar aan het snurken ging, openden de ridders het luik, daalden af in een soort kelder en kwamen terecht in een gang. In de verte was lawaai te horen en branden lampen. De zes slopen erheen en zagen tot hun verbazing dat ze terecht waren gekomen in een onderaardse valsmunterij. De munten werden gemaakt van edel metaal, afkomstig van gestolen liturgische voorwerpen. ’s Anderdaags namen Iwein en zijn gezellen afscheid van de valse kluizenaar, maar eens thuis brachten ze hun leenheer op de hoogte. De valsmunterij werd opgedoekt en de kluizenaar werd opgeknoopt in Gent. Door dat voorval kreeg de Kluisberg zijn naam. De kluizenaar woonde immers in een kluis en dus lag de naamgeving voor de hand. Maar de Franse benaming Mont de l’Enclus zou afgeleid ziin van Mont de l’Enclume (aambeeld) en dat heeft betrekking op de valsmunters, die hun munten sloegen op een aanbeeld.