Welle

(duiveltjes)



Op Schouppe’s hof, te Welle (bij Denderleeuw), woonde een pater, die kon toveren. Terwijl hij eens afwezig was, ontdekte de koejongen zijn toverboeken en begon er in te lezen. Weldra krioelde het van duiveltjes op de pachthoeve. Door zijn kennis van bovennatuurlijke dingen, wist de pater echter wat er bij hem thuis gebeurde en hij spoedde zich naar huis. Daar gekomen, gebood hij de boze geesten zoveel werk te geven dat er hun geen enkel ogenblik overbleef, teneinde intussen zelf de tijd te vinden, om hen door zijn bezweringen te verbannen. Om deze reden deed hij al het graan van de zolders naar beneden gooien: de duivels moesten het oprapen en weer bovendragen. Op een, twee, drie evenwel, was dat werk verricht, zodat de pater zijn bezweringen niet had kunnen voltrekken. Nu gebood hij al het lijnzaad over de mesthoop te gieten; de duivels zouden het weer verzamelen, tot het laatste korreltje, terwijl hij zou voortgaan hen te belezen. Doch, op een fractie van een seconde was het nogmaals gedaan. Toen gebood hij zoetemelk en botermelk ondereen te gieten en deze twee dingen dienden nu weer gescheiden. Dat werk echter leverde de duivels zoveel plezier op, dat de pater nu de nodige tijd vond, om heel het formulier af te lezen en die lastige kereltjes "op de zee te manen".